Kroniek 1938-2018

In april 1938 hebben mijn ouders hun spullen op een kar geladen om te verhuizen van de Vilgert in Velden naar het Wietveld in Grubbenvorst.

Mam droeg mij al mee, want ik werd op 23 mei 1938 op de boerderij aldaar geboren. Hoe laat is niet bekend, noch het gewicht is vastgelegd in de annalen van de familie. Wel werd ik toen tijdelijk de benjamin van de familie. Thei, Mia, Annie, Jan en Truus waren geboren in Velden. Pap was op 10 maart 1902 als oudste zoon geboren in de boerderij De Kamp in Velden. Hij trouwde met Mam op 5 februari 1929. Thei werd als oudste zoon geboren op 21 december 1929.

De “Kroniek van Wel en Wee 1902 – 2002” stelt iedere lezer in staat om zich een indruk te vormen van onze ouders. Zij vierden hun gouden bruiloft in Arcen in februari 1979, maar overleden daarna vrij spoedig. Mam op 10 januari 1982 en Pap op 24 december 1983. Talrijke dierbare herinneringen aan hen doemen op, vooral in de eerste 20 jaren van mijn leven. Tot 6 juli 1945 bleef ik de rol van benjamin spelen, midden in de woelige jaren van de Tweede Wereldoorlog. Toen werd Sjaak geboren op het Wietveld. Spoedig zouden wij afscheid nemen van deze woonplek en vluchtoord voor diverse onderduikers en mijn speelkameraadje Wim in oorlogstijd.

Wie meer wil lezen over de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog kan onder meer terecht bij het boek van Geert Mak – De eeuw van mijn vader.

Met paard en kar werden in april 1946 het meubilair, bedden en alle spullen die nuttig waren naar het kasteel van Arcen verhuisd. Per fiets of te voet zullen wij, vergezeld door het vee wat behouden was gebleven, via de pont van Lottum, naar dit omvangrijke domein zijn getrokken. Mijn ouders konden de boerderij van het kasteel pachten, voorlopig voor enige jaren. Een andere boerderij van het kasteel in Lomm was aan een andere familie toegewezen.

Het was onduidelijk welke bestemming het kasteel van Arcen zou krijgen in de komende jaren. De familie Deusser, eigenaar van dit kasteel, had zich statenloos laten verklaren en tijdig het hazenpad gekozen naar Zürich. Het beheer over dit kasteel was toegewezen aan rentmeester Dolmans in Arnhem en houtvester Geerlings bekommerde zich om het onderhoud van het hele domein van 300 ha. Boswachter Mulders en zijn assistent Sjeng Appeldoorn waren belast met de aanplant en exploitatie van de bossen. Mevr. Rievers zorgde voor de schoonmaak in het kasteel van de ruimten die aan haar waren toegewezen. Zij woonde met haar gezin, Gerrit, Marian en Bert aan de linkerzijde, op de eerste etage. Haar man was voor de oorlog overleden.

Drie kamers op de eerste etage aan de rechterzijde bleven beschikbaar voor tijdelijk verblijf van de weduwe Deusser. Haar man was in 1943 in Zwitserland overleden; hij was tot 1933 verbonden geweest aan de Kunstacademie van Dusseldorf en beoefende actief de schilderkunst in een groot bijgebouw van het kasteel in Arcen. Hij heeft zijn belangrijkste kunstwerken tijdig naar Zürich weten te verhuizen. De resterende spullen waren goed afgesloten in een ruimte naast het atelier, maar soldaten hebben in de oorlog een groot gat geslagen in de muur naar deze opslagruimte.

 Ook woonde de voormalige pachter van Megen nog in de deels beschadigde boerderij. Met zijn vrouw en het grote gezin verhuisden zij in 1950 naar de Koestraat. Het herstel van de stallen voor het vee vorderde en nu werd ook de renovatie van de toren en de boerderij aangepakt. Elektriciteit kwam beschikbaar in de stallen en met een kabel van de militairen werd ook het kasteel aangesloten.

Paul werd op 22 juni 1951 geboren in het kasteel. In 1953 was de boerderij gereed en kon de verhuizing worden uitgevoerd. Toen was ik 15 jaar oud.

Terug naar het Wietveld

Over de eerste 7 jaar van mijn bestaan in Grubbenvorst doemen bij mij slechts sporadische herinneringen op. Misschien liep ik vaak naar mijn moeder die in de tuin bezig was en plukte daar de eerste rode besjes. Die waren lekker. Buiten spelen was stellig een heerlijke bezigheid op deze boerderij. Dribbelend zal ik daar de tuin van mijn moeder uitvoerig hebben verkend. Vooral als zij daar bezig was om te spitten, te zaaien, plantjes te verzorgen en groenten op te halen voor de bereiding van maaltijden. Toen de oorlog uitbrak op 10 mei 1940, was Thei tien, Mia negen, Annie zeven, Jan zes en Truus drie en ik een. De oudste vier gingen toen te voet naar de lagere school in Grubbenvorst. Dat was een grote afstand van circa 3 km, heen en vervolgens weer 3 km terug, door weer en wind. Zij namen boterhammen mee om deze tussen de middag te nuttigen op school. Later konden er fietsen gekocht worden om deze dagelijkse rit uit te voeren.

Truus en ik zullen mam vaak gezelschap hebben gehouden in de keuken of tuin.

De oorlog duurde ruim 4 jaar in Limburg. Soms werd ik midden in de nacht door mijn vader uit bed getild en droeg hij mij naar de Gekkegraaf. Als deze droog was konden wij daar schuilen voor een mogelijk bombardement op onze boerderij. Wij kropen in een buis onder de onverharde weg naar Horst. Later heb ik begrepen dat er 8 Duitse soldaten bivakkeerden in de schuur, die belast waren om het vliegverkeer boven Venlo in de gaten moesten houden. Wat deze groep precies uitvoerde is mij niet bekend. Wel denk ik nog te weten dat zij mij af en toe snoepjes of koekjes gaven. Jan heeft een fraaie tekening gemaakt van de boerderij op het Wietveld. Tijdens ons gesprek in februari 2019 herinnerde hij zich heel goed de verdeling van de beschikbare ruimten voor het wonen, de stallen, opslag van hooi en stro en ook voor het materiaal wat gebruikt werd. Dank zij de tuin en het eigen vee is er geen honger geleden in deze barre oorlogsjaren. Wel herinner ik mij een voorval dat mijn vader heel boos de keuken binnen kwam, omdat er een razzia werd gehouden om vee te roven op de boerderijen. Hij werd bedreigd met een geweer door een Duitser. Mam wist hem te kalmeren, maar zo raakten wij wel weer een koe kwijt.

Tijdens een andere razzia moesten fietsen worden ingeleverd, maar deze waren tijdig goed verstopt door Thei en Jan in de Gekkegraaf en met hooi afgedekt. Toen stortte er een vliegtuig neer in de naaste omgeving. Duitse soldaten holden door de Gekkegraaf naar het vliegtuig en een van hen struikelde over de trapper van een verstopte fiets. Dat werd een moeizame onderhandeling voor Pap om deze fietsen toch te behouden voor Thei, Mia, Annie, Jan en Truus die hiermee dagelijks naar school peddelden. Ruilen voor de levering van een varken bleek mogelijk, maar zo werd je weer een dier kwijt.

 Zie de onderstaande tekening van Jan met de stallen voor het vee:

 Via pastoor Vullings van Grubbenvorst hebben mijn ouders het Joodse kind, Emanuel van der Veen, in ons gezin opgenomen in het najaar van 1943. Hij is ’s avonds laat bij mij in bed gestopt. Dat ontdekte ik de volgende ochtend. Een kopje met zwart haar is duidelijk in mijn geheugen geregistreerd. Mam maakte ons allen duidelijk dat wij hem Wim moesten noemen. Hij was toen 5 jaar oud.

In de “Kroniek van Wel en Wee 1902- 2002” is reeds een en ander genoteerd over het verblijf van Wim op onze boerderij. Hij werd mijn speelkameraad in oorlogstijd. Zijn oudere broer, Achmon, verbleef in de naaste omgeving bij de familie Hendrix. Hij kwam soms bij ons op bezoek of wij gingen naar hem toe. Wim en ik sliepen in de opkamer. Hij zal zijn ouders zeker gemist hebben, maar zal pas na de bevrijding hebben vernomen dat deze in Duitsland zijn vergast. Mia herinnerde zich dat Wim tijdens de maaltijd steeds goed heeft gekeken wat ik at. Dan nam hij het ook maar. Hij zal aan de maaltijden op de boerderij stellig hebben moeten wennen, maar honger heeft hij zeker niet geleden. Met onze hond gingen wij samen af en toe op stap. De hond struinde vrij rond langs de Gekkegraaf. In de zomer van 1944 liepen wij in het weiland aan de overzijde van de Wietveldweg en hoorden wij de hond raar blaffen in de struiken. Wij gingen er op af en zagen dat de hond in een klem zat. Ik kroop onder de omheining door en wist de hond te bevrijden. Maar te enthousiast kroop ik weer terug en haakte mijn bovenlip aan de onderste prikkeldraad. Bloedend ben ik naar huis gehold en mam zal een noodverband hebben aangelegd. Achter op de fiets bij Pap reden wij naar de huisarts in Horst. Deze heeft de wond dichtgenaaid, maar het litteken heb ik alle jaren als souvenir bewaard.

Toen er in het najaar van 1944 bommen werden gegooid op de stad Venlo, zaten Wim en ik hier samen naar te kijken. Zo werden de laatste verzetshaarden van het Duitse leger gesloopt. Na de eerste 8 Duitse soldaten, heeft een tweede groep van vier soldaten onderdak gezocht in onze boerderij en tenslotte waren er nog twee die korte tijd zijn gebleven. Een Duitse korporaal kwam uit Kevelaer; daar kon Pap in het dialect goed mee praten. Toen was het ook afgelopen met het roven van ons vee en fietsen.

Tijdens de oorlog hadden mijn ouders de assistentie van Krool en Fien. Dat was heel nuttig want het ploegen, zaaien, planten en oogsten vergde een grote inspanning. Ook het voeren van het vee en vooral het melken van enkele koeien stond dagelijks op het programma. Op een familiefoto staan zij beiden. Jammer dat Wim er niet op staat; wat onhandig, maar ik zit op het schaap. Misschien was Wim al opgehaald en bij een Joodse instelling beland. In 1947 is hij samen met Achmon overgebracht naar Palestina, maar ik weet niet in welke kibbouts hij in Noord Palestina is beland. Achmon ging naar Beersheba. Vele jaren later hebben Mam en Pap de onderscheiding van Yad Vashem ontvangen en hun namen zijn eervol vermeld op de Muur van deze stichting.

Van links naar rechts: Truus, Fien, Mia, Jan, Coen, Annie, Thei en Krool (1945)?
Pap met paard en kar

Waarschijnlijk ben ik in september 1945 naar de eerste klas van de lagere school gegaan, tegenover het klooster in Grubbenvorst. Hoe ik daar kwam, weet ik niet; mogelijk achter op de fiets bij Thei. Van mijn verblijf op deze school herinner ik mij heel weinig. Wel een zeer effectieve ingreep van de onderwijzer. De leerling die achter mij zat in de klas had een handgranaat gevonden en deze vol trots getoond aan klasgenootjes. Als hij aan de ontsluiting had getrokken zou de ramp niet te overzien zijn geweest. Hulde voor de onderwijzer. Helaas zijn er ook na de oorlog nog talrijke ongelukken gebeurd met oorlogstuig wat op vele plekken is blijven liggen of in de grond was verstopt.

Opa, de vader van Pap, is in 1944 naar het Wietveld gekomen en aldaar overleden. Hij werd in Grubbenvorst voorlopig begraven. Na de bevrijding is hij in zijn graf in Velden bijgezet. Oma, de moeder van Mam overleed in 1943 in Velden. Ik herinner mij vaag de Opa die door tante Truus, de zus van Pap, werd verzorgd. Van Oma heb ik enkel een beeld van een mooie foto.

Ons gezin in 1951, toen wij nog in het kasteel woonden

Noa ‘t kastiel

Op 22 juni 1951 werd Paul in het kasteel van Arcen geboren. Daar hadden wij toen al vijf jaar samen gewoond. De stallen voor het vee waren al bijna gereed, maar de boerderij die Pap eerst voor 3 en daarna voor 6 jaar gepacht had, vergde nog diverse maanden. De foto toont ons complete gezin in 1951. Ieder van ons kan ongetwijfeld haar of zijn eigen verhaal vertellen of opschrijven over de jaren na onze oversteek van het Wietveld naar onze tijdelijke woonplek in het kasteel. Waar vijftig jaar eerder graaf Wolf Metternich nog de scepter zwaaide over dit domein van drie honderd hectare met inbegrip van 3 boerderijen. Pap zal verrast zijn geweest dat de Kloosterhof aan het Lottums veer aan de familie van de Homberg was toegewezen en de familie van Megen nog in een ernstig beschadigde boerderij in het poortgebouw van het kasteel woonde. Het duurde zeven jaren na de bevrijding in 1945, alvorens de toren, de stallen en de boerderij waren gerenoveerd en de familie van Megen inmiddels naar een geschikte woning in de Koestraat van Arcen was verhuisd.

Kasteel van Arcen (foto 12-2-2019)

Na de jaren van crisis in de dertiger jaren, de oorlog van 1940 tot 1945 en vervolgens het verkassen naar een kasteel waar je wel een onderdak had, maar ook vele obstakels tegen kwam om een boerderij naar behoren te exploiteren. Pap en Ma zullen zich de eerste twintig jaren na hun trouwdag toch niet zo hebben voorgesteld. Als nummer zes van acht kinderen, kun je enkel bewondering uiten en de loftrompet laten klinken over zoveel durf en moed in al deze jaren. In 1953 konden zij zich eindelijk vestigen in de gerenoveerde boerderij van dit kasteel. Op 5 februari 1954 rukte de harmonie van Arcen uit om hen een welverdiende serenade te brengen, tot groot genoegen van Pap en Mam. Het zilveren feest werd in besloten kring met ooms en tantes gevierd.

Wat herinner ik mij nog van de jaren in en om het kasteel?

In april 1946 hadden wij onderdak gevonden in de rechtervleugel van het kasteel. Jan mocht zijn konijnen in de kelder gaan houden. Misschien heeft hij mij wel een konijn toevertrouwd waarvoor ik voer kon gaan plukken in de “gaard”. Had ik zelf ook konijnen? Jan zal het weten. Wel herinner ik mij dat “mijn” konijn een ernstige kwaal ging vertonen. Zij kon niet meer springen en vooral de achterpootjes werden steeds meer aangetast. Ik heb haar begraven in een zelf gegraven kuil achter het kasteel, onder een grote struik. Dat was een hele klus en het deed mij veel verdriet om van haar afscheid te moeten nemen.

Truus ging naar de meisjesschool en Jan en ik naar de andere zijde van de hoge muur die voor de jongens beschikbaar was als speelterrein. Deze scheiding werd scherp in de gaten gehouden door de juffen en meesters. Altijd nog bewaar ik prettige herinneringen aan de 2-de en 3-de klas bij meester Noldus. Daar leerde ik ook mijn nieuwe speelkameraadjes kennen, waarmee ik in wisselende samenstelling activiteiten ondernam in en rond het kasteel. In de omgeving van de ijskelder, waar je vooral niet in moest vallen, bouwden wij een fraaie boshut, speelden verstoppertje en zochten naar sporen van konijnen. Boswachter Sjeng Appeldoorn hield ons wel in de gaten, maar gaf ons veel ruimte om als vrije vogels van dit uitgestrekte bosdomein te genieten.

Bij mijn neef Jan Verspay, zoon van mijn peettante Nel (jongste zus van Mam) kon ik in de vakantie altijd terecht. Daar was ook een geschikt terrein om te voetballen en oom Bert moedigde ons aan om deze sport te beoefenen. Jan en ik spraken in 1948 af een wedstrijd te spelen tussen VJV en AJV (Veldense en Arcense jeugd voetbalt). Aan de grens in Arcen was een geschikt veld waar deze wedstrijd werd gespeeld. Later heb ik daar vaak gevoetbald met mijn Arcense kornuiten, zoals Mart Vullings, Jep Peeters en Frans Pingen. Ook op het kasteel hadden wij in de “gaard” een eigen voetbalterrein waar vooral Thei en Jan hun kwaliteiten als keeper en linksbuiten bij DEV konden oefenen met diverse vrienden uit het dorp. Toen Thei daar fruitbomen is gaan planten werd een voetbalterrein in het weiland naast de Inaborg ingericht. Ook daar werd dankbaar gebruik van gemaakt door vele amateurs van deze sport. Jan en ik konden oefenen op de geschikte ruimte tussen het atelier en de paardenstal. Wel moest je oppassen dat de bal niet via het open raam op de lege zolder terecht kwam want het was een heel avontuur om de bal weer op te sporen. Je kon niet voorkomen dat de bal af en toe ook in de gracht terecht kwam. Dat was een lastige klus om de bal dan naar de kant te drijven en op te vissen. Zelf herinner ik mij nog de trieste val mijn mooie nieuwe bal, het cadeau van mam toen ik 10 werd, in de WC op de gang in het kasteel. Vele dagen heb ik gekeken of deze bal zou opduiken op het water in de gracht. Nooit meer gezien. De voetbalsport heeft mij stellig vaak bezig gehouden in de jaren van mijn jeugd.

In het kasteel was van alles te ontdekken. Ons territoir was tamelijk duidelijk afgebakend. De deur naar de kelder stond dag en nacht open, voor ons en ook voor de familie Rievers. Wij maakten gebruik van enige ruimten in deze kelder. In de grote ruimte aan de achterzijde stond een oven om brood in te bakken. In een andere ruimte werd hout opgeslagen want je moest de woonkamer warm stoken met een degelijke en fraaie kachel. Dan was er het hok van de konijnen, waarover Jan stellig meer kan vertellen. Aan de voorzijde was ook een grote ruimte die voor meerdere doeleinden benut werd. Daar stond een ronde badkuip voor de was en deze werd ook gebruikt om je iedere zaterdag zelf in te wassen met een emmer warm water. Tevens werd daar ieder jaar een varken geslacht door Loetje van Swelm en vervolgens opgeslagen in grote potten met pekel. Een goed stuk vlees werd naar de pastoor gebracht om een extra aflaat te verdienen. Duiven heb ik in deze ruimte ook enige jaren gehouden. In Arcen waren vele liefhebbers van de duivensport. De goede vliegers werden naar Zuid-Frankrijk gebracht en daar losgelaten. Je kon er leuke prijzen mee winnen, maar ik heb daar niet aan meegedaan. Wel liet ik mijn duiven iedere dag los en was eigenlijk vaak verbaasd dat deze slimme vogels voor het vallen van de avond weer op stok zaten.

In de kelder was geen enkele verlichting. Als vrienden van Thei in de winter laat op bezoek kwamen moesten zij op de tast hun weg weten te vinden naar de trap die naar de eerste etage voerde. Vooral Jeu Lomme heeft daar smakelijk over zitten te vertellen op de 75-ste verjaardag van Mam. In de woonkamer werd de kamer verlicht met een butagaslamp. Als het kousje vervangen moest worden bleek dat steeds een ingewikkelde klus. Op het Wietveld werd de keuken verlicht met een stallamp; deze zullen op de slaapkamers in het kasteel ook wel zijn gebruikt. Misschien ook kaarsen.

Mam of Mia wekten mij vaak om rond 6.00 op te staan, want ik mocht de kapelaan assisteren als misdienaar bij de zusters. Dat werd als een grote eer beschouwd, maar zo heb ik dat in mijn herinnering kennelijk niet opgeslagen.

Na de lagere school ging ik samen met diverse klasgenoten in 1950 naar de MULO bij de Broeders van het Blauwe Koord op de Hamert. Hier was ook een groot internaat voor jongens die de Mulo volgden of een beroepsopleiding kregen op de ambachtsschool. Er waren ruime sportvelden en op een steenworp afstand was ook het missiehuis St.Paul, een seminarie voor de opleiding tot missionaris. Het waren ook de jaren dat in ieder huis wel een busje hing voor de missie en dat er zilverpapier werd gespaard. Heeroom, de broer van Pap, had mij gedoopt in 1938 en was daarna vertrokken naar het eiland Flores. Hij heeft 3 jaar in een Jappenkamp gezeten waar hij veel ontberingen heeft geleden. Een rat werd als een lekkernij beschouwd om te kunnen overleven.

Heeroom mocht in 1950 enige maanden op verlof. Misschien heeft hij gehoopt dat Jan in zijn voetsporen zou treden, want ik herinner mij dat hij ruime interesse had voor de schoolprestaties van Jan die inmiddels op het Gymnasium was beland op het Thomas college in Venlo. Vervolgens keerde hij terug naar zijn missiepost en nam de draad weer op in de dorpen waar hij vaak te paard heen ging. Helaas werd hij in 1955 vermoord. Dit trieste bericht ontving de familie op de avond van de zilveren bruiloft van oom Piet en tante Maria in Velden.

Na het behalen van het MULO A diploma kon ik niet naar de kweekschool in Roermond, maar wel nog een jaar blijven voor het behalen van MULO B. Mijn prettigste herinnering in dat extra jaar betreft ongetwijfeld de toestemming van directeur Noteborn om de schaakopeningen in de boekjes van Max Euwe te bestuderen; uiteraard als ik mijn huiswerk al af had. Notedorn schaakte zelf in het eerste tiental van de schaakclub in Venlo. Het schaakspel heb ik vermoedelijk van Thei of Jan geleerd. De secretaris van de gemeente Arcen en Velden, de Lang Evertsen, had in 1937 al de schaakclub ARX opgericht. Hij zocht duidelijk versterking van jonge krachten en nodigde mij ook uit om te komen oefenen. De lessen van Euwe, voormalig wereldkampioen schaken, vormden stellig een belangrijke stimulans om op een serieuze wijze dit spel te oefenen. Waarschijnlijk mocht ik al in 1954 op het tiende bord meespelen in de competitie. ARX speelde toen vermoedelijk in de tweede klasse van de Limburgse schaakbond. De Lang Evertsen bood mij aan om deel te nemen aan het jeugdkampioenschap van deze bond. Hij betaalde mijn reis naar Roermond. Ver heb ik het niet geschopt want de latere eerste bord speler van Venlo, maakte korte metten met mij. Maar toch ook een stimulans om verder te gaan op dit schaakpad in de gezellige groep van oudere heren waaruit ARX bestond. De beste schaker toen was ongetwijfeld Sjraar van Megen want zijn concurrent voor het eerste bord, Nico van de Kroonenberg, was afgehaakt toen deze met zijn opleiding tot dirigent was gestart. Nico was de spilfiguur voor revue en muziek in de jaren vijftig in Arcen en zou als dirigent deze rol vele jaren blijven vervullen. Vele liederen van hem worden met Carnaval nog steeds gezongen. Ook de 3 hotelhouders Wiel en Albert Peters en Frans Rayer vonden het schaakspel stellig ook een prettige uitlaatklep en ik herinner mij vooral de humor en kwinkslagen na afloop van een gewonnen of verloren partij. Andere namen die opdoemen zijn natuurlijk Jan van Megen, Harie Munten, Tiemersma (douanier), Jan Keltjens en Emiel Verstappen. ARX in 1955? Later kwam ik vanuit Nijmegen terug naar Arcen, samen met 2 studenten, om het tiental van ARX te versterken. Zo werd ARX ook eens kampioen in deze jaren.

Misschien ben ik door de kapelaan die het beheer voerde over de bibliotheek van Arcen benaderd om mij bezig te houden met de boeken voor de jeugd. In het patronaat was een kamer gereserveerd voor boeken voor jong en oud. Na de hoogmis kon iedereen aankloppen om deze voor een week te lenen tegen betaling van een dubbeltje. Bèr Coenders, Jan Holla en Piet Peeters lazen de boeken voor de oudere jeugd en volwassenen en regelden de uitleen. Veel jeugdboeken heb ik kennelijk niet in mijn geheugen opgeslagen. Wel herinner ik mij Arensoog in de knel en Winnetou en de hut van oom Tom. Jan van Riel, alias Jan Cas, was een trouwe lezer. Hij had zijn studie op het seminarie in Rolduc afgebroken in 1951 en was in het voetspoor getreden van zijn vader, de laatste dorpsomroeper van Arcen die in dat jaar was overleden. Jan Cas werd de klusjesman en boodschapper van de gemeente Arcen en Velden. Een andere trouwe lezer was mijn klasgenoot van de lagere school Wiel Nagels. Na het sluiten van de bibliotheek babbelden wij nog vaak een tijdje na over boeken en andere onderwerpen. Jan was geboren in 1933, Wiel en ik in 1938; wij hebben stellig met interesse geluisterd naar zijn belevenissen in Rolduc en naar zijn interpretatie van diverse boeken. Vooral herinner ik mij het boek van José Ortega y Gasset – De opstand der horden. Via Wikipedia begrijp ik dat de inhoud van dit boek in de jaren 1929-1930 in de vorm van artikelen was gepubliceerd in de Spaanse krant El Sol. In het Nederlands verscheen dit boek in 1933. De horden verwijzen naar de snelle toename van de bevolking. Ortega meende als cultuurfilosoof dat de horden de maatschappelijke macht hadden verkregen rond 1930. Door het ontbreken van idealen zou de mens zich als een zelfvoldaan kind gedragen ten aanzien van de beschaving. Gebrek aan bescheidenheid, zelfkritiek en aan respect voor autoriteit geeft de massamens het gevoel van macht en zucht tot heersen. Aan het eind van het boek verzet Ortega zich tegen het nationalisme en riep op tot een verenigd Europa!

In het prachtige blad van de stichting Heemkunde zijn in 2016 (nrs. 13 en 14) herinneringen gepubliceerd aan de jeugdtoneelgroep KLIMOP. Deze kan iedereen vinden in het archief van de stichting Heemkunde in Arcen.

Na het afsluiten van MULO- B wilde ik in het voetspoor treden van boswachter Sjeng Appeldoorn. Het beheer van bossen zag ik toen wel zitten. Maar dan moest ik een beurs zien te krijgen voor deze school in Velp en ook geselecteerd worden voor de opleiding tot boswachter. Zover is het niet gekomen want in deze vakantie van 1954 kwam meester Hendriks op bezoek bij mijn ouders. Hij was in de oorlog vaak per fiets vanuit Venlo naar het Wietveld gekomen om groenten, eieren, melk en vlees te kopen. Dat waren kennelijk schaarse en dure producten op de markt in Venlo. Hij haalde deze liever rechtstreeks bij mijn ouders die een faire prijs vroegen. Hij was leraar op de kweekschool in Heerlen. In de vakanties kwam hij af en toe op bezoek. Zo ook in 1954, toen hij mijn diploma’s en cijfers van de MULO bekeek. Hij vond dat ik ook verder kon studeren met deze cijfers op de HBS in Venlo. Soms moet je op een kruispunt in je leven kennelijk dom geluk hebben, want het is aan deze meester Hendriks (zoals Pap hem altijd noemde) te danken dat ik op de HBS terecht ben gekomen. Hij belde zelf de rector en drie weken later fietste ik met Jan samen naar het Thomascollege op de Hogeweg in Venlo. Ik bewaar heel boeiende herinneringen aan deze drie jaren van mijn 16-de tot het 19-de jaar. Bij de start in klas 4-B begreep ik al snel dat de overstap van MULO-B naar HBS 4-B met veel obstakels zou gaan verlopen. Dat betrof vooral de talen Frans, Duits en Engels, natuurkunde, scheikunde en biologie. Zes vakken waar ik met een duidelijke achterstand ben gestart. Wel kwam ik met de hakken over de sloot naar 5B, maar bij het eindexamen in 1956 kwam ik toch een punt tekort. Jammer, maar met frisse moed heb ik toen in juni 1957 met succes eindexamen gedaan met 4 vrijstellingen. Spoedig lag er een oproep voor de militaire dienst in de mat, maar een leraar gaf mij het advies om deze tijd vooral te benutten voor een schriftelijk te volgen studie. Dan zou ik ruimere kansen hebben om na deze militaire dienst van 18 maanden een studiebeurs te verkrijgen voor een vervolgstudie aan een universiteit. Dat advies heb ik gevolgd. Ik werd radio-telefonist en assistent van de fourier. Wij konden het goed met elkaar vinden en spraken met elkaar in ons Limburgse dialect. De kapitein gaf mij alle gelegenheid om mijn (6) tentamens voor te bereiden en met succes te behalen in deze opleiding van de Sociale Academie. Dat heeft stellig de basis gevormd voor de keuze van de studie Sociale Geografie aan de Universiteit van Nijmegen, waar ik in 1959 mee kon starten.

De jaren op de HBS vergden een forse inspanning om dagelijks, soms met felle tegenwind, in 30 minuten via de kerktorens van Lomm en Velden vóór het sluiten van de toegangspoort op tijd in je klas aan te schuiven. Naast de studie was er echter ook volop ruimte om kennis te maken met nieuwe ervaringen in deze “Sturm und Drang Jahren”. Mijn klasgenoten in Venlo leerde ik beter kennen en via hen kon ik deelnemen aan diverse festiviteiten, vooral in de tijd van de eindexamens. Wel moest je dan ’s avonds laat of vroeg in de ochtend nog wel naar Arcen fietsen en oppassen dat je niet in slaap viel op deze eenzame tocht. Soms kon ik mijn vader goede morgen wensen als deze al vroeg in de ochtend voorbereidingen trof voor een nieuwe werkdag in de zomer. Hij zal wel eens gedacht hebben, je moet zelf je eigen weg maar kiezen in dit leven. Op drukke dagen, vooral in de oogsttijd of als hooi voor de regen snel nog naar binnen moest worden gesleept, hebben Jan en ik natuurlijk ook assistentie verleend. Diverse middagen stuurde ik het paard vanaf mijn zetel op de maaimachine, terwijl Pap naast mij de schoven liet vallen die daarna door Mia, Annie en Truus bij elkaar werden gebonden. Daarna moesten deze schoven enige dagen drogen alvorens er korenmijten mee gebouwd konden worden. Ook een klus die veel inspanning vergde. Maar het meest stoffige werk was wel om het hooi vanaf de kar naar boven te hijsen met een riek naar de zolder boven de koeienstal. Het meest vervelende karwei was stellig om op de lange rijen waar bieten gezaaid waren, de overtollige plantjes en het onkruid te verwijderen, zodat één plantje door kon groeien tot een stevige biet. Voer voor de koeien en varkens. Pap, Thei en Tumuske (buurman en schoenlapper) deden dan nog het schoffelwerk tussen deze lange rijen. Wij hadden twee paarden, moeder en dochter, die tot 1955 de trouwe trekdieren waren voor de ploeg, kar en maaimachine. Op het oudste paard kon ik zonder zadel ook rijden in de wei naast de Inaborg. Zodra zij het welletjes vond liep zij naar een boom met een stevige tak en werd ik vriendelijk verzocht om er af te springen. Thei heeft met dit paard, toen wel met zadel, nog eens deelgenomen aan een wedstrijd in de Koewei, achter het kasteel waar ik vele jaren later een fraaie Sequoja boom heb ontdekt. Waarschijnlijk rond 1890 al geplant door graaf Wolf Metternich, de toenmalige eigenaar van het kasteel van Arcen.

Deze graaf was ook de beschermheer van de Schutterij van Arcen. Toen ik 16 jaar was, kon ik mij hierbij ook aansluiten. Deze schutterij liep voorop bij processies en ook bij de jaarlijkse bedevaart naar Tienray. Tijdens mijn diensttijd had ik leren schieten. Tijdens mijn weekendverlof in juni 1958 rukte de schutterij uit voor het schieten op een stevige houten vogel. Wie het laatste stukje er af schoot zou de nieuwe koning worden, toen nog voor de duur van twee jaar. Omdat wij vaak in het café van Piet van Rijswijck kwamen wist ik dat zijn zoon Jan, koning was en dat ook graag wilde prolongeren. Meer voor de grap liep ik mee in de stoet naar de schutroei op de Maliebaan. Er werd stevig geschoten en de stukken vlogen er af. Toen ik weer aan de beurt was raakte ik kennelijk het laatste blokje op de juiste plek en werd ik de nieuwe koning. Jan stond stellig wat beteuterd achter mij en greep mijn pet; zo werd hij mijn koningsknecht. Vaak was ik afwezig, eerst tijdens mijn diensttijd en later als student in Nijmegen. Dan nam hij mijn plaats in bij iedere processie of bedevaart. In 1960 werd ik onttroond door Haj Rutten. Diverse studenten waren mee naar Arcen gekomen. Het werd een gezellige avond in het clublokaal in café-restaurant Kox.

Een waardige afsluiting volgde na het behalen van het diploma van de HBS in de zomer van 1957. Reeds enige jaren trok ik veel op met Guus Schraven; hij was de zoon van de directeur van de brouwerij de Vriendenkring en had ook diverse contacten in Venlo. Hij kon vaak de auto van zijn vader gebruiken en dan gingen wij samen naar de danszaal National in Venlo of een andere gelegenheid juist over de grens in Kaldenkirchen.

Op een dansles in Arcen had ik de wals en de fleta leren oefenen, maar in National kon je ook de foxtrot, de tango en andere dansstijlen met lieve meisjes in praktijk brengen. Verliefd worden mocht natuurlijk maar daar bleef het meestal bij. Om de extra uitgaven te kunnen bekostigen kon ik in de vakantie in de brouwerij hand en spandiensten verrichten. Het toeval wilde dat de Harmonie van Arcen een muziekfestival organiseerde in juli 1957. Hiervoor werd een heus podium gebouwd op het binnenplein van het kasteel, naast onze boerderij. Via vader Schraven was ik daar goed van op de hoogte. Dat bood een fraaie kans om een feest te organiseren op het kasteel om het behalen van mijn diploma te vieren. Guus en ik hadden al aan diverse festijnen deelgenomen in Venlo. De brouwerij bood een vat bier aan voor dit feest op het kasteel en ik neem aan dat mijn vader ook nog een flinke bijdrage heeft geleverd. Aannemer Rutten die het podium had gebouwd, bleek bereid om de hele opstelling, met inbegrip van tafels en stoelen te laten staan voor mijn feest. Vanuit Venlo kwamen vele vrienden en vriendinnen opdagen die deze Heerlijckheid in Arcen wel wilde aanschouwen en te dwalen op het tuinpad naar de kastanjebomen en de eendenkooi. Ook had ik natuurlijk Jan Cas, Wiel, Jos, Frans en nog enige andere leden van Klimop uitgenodigd voor dit feest. Jan Cas had ergens een fraaie koets met paard versierd en bood aan alle geliefde stellen aan om een rondrit te maken in de tuinen en ook over de Maliebaan. Boswachter Sjeng Appeldoorn had ik ook uitgenodigd; hij had volop genoten van dit gezellige vertier, vertelde hij mij later. Het werd een grandioos festijn voor jong en oud, met veel muziek en dans.

Kornuiten van HBS – 5 B in 1956. Wo sind sie geblieben?

Festijn na het behalen van mijn HBS diploma in juli 1957 op het kasteel van Arcen in het uniform van de schutterij!

Bijlagen

Een foto van het elftal van KLIMOP voor de wedstrijd tegen Jong Arcen. KLIMOP had als scheidsrechter, hopman Joep Peters weten te strikken! Ons team werd versterkt door vaandrig Ruud van Boven (gezeten op de eerste rij tussen Huub Roolvinck en Piet Peeters). Deze was bereid gevonden om als keeper op te treden. Jan Cas, onze magiër op het speelveld, zit ook op de eerste rij, helemaal links naast Hay Litjens. En tussen Hay en Huub onze geduchte midvoor Frans van Megen. Zo wonnen wij verrassend maar overtuigend toch met 3-2. De bloemen kwamen in mijn armen terecht, met als betrouwbare verdedigers en steunpilaren op de achterste rij: Jos van Megen, Jos Nagels, Jeu Lenssen, Thei Troost en onze coach Joep.

Het jeugdtoneelgezelschap KLIMOP in zaal DE Pauw tijdens een optreden voor de jeugd van Arcen en omstreken. Jan Cas heeft deze vermoedelijk zelf gemaakt, want hij ontbreekt op deze foto. Jos Siemes speelde vaak op zijn gitaar, tijdens ons optreden. Dit optreden betrof de zitting voor de jeugd en het uitroepen tijdens het Carnaval van de “eerste” jeugdprins. Zie voor deze zitting ook de foto op pag. 23 met leden van de Jeugdraad van Elf.